Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Politiek

‘Driekwart kiezer zegt nee tegen verdrag met Oekraïne’

Opkomst, die van belang is voor weging uitslag door kabinet, zou volgens peiling ruim boven de 30 procent uitkomen.

Foto ANP / Martijn Beekman

Volgens een eerste peiling van televisieprogramma EenVandaag zou bijna driekwart van de kiezers „waarschijnlijk of zeker” tegen ratificatie van het associatieverdrag met Oekraïne stemmen. Op 6 april is het raadgevend referendum over dat associatieverdrag, vorig jaar met ruim 400.000 handtekeningen afgedwongen door actiecomité GeenPeil.

De opkomst voor het referendum zou volgens het onderzoek van EenVandaag ruim boven de wettelijke opkomstdrempel van 30 procent uitkomen. Van de ruim 27.000 ondervraagden zegt 53 procent „zeker” te gaan stemmen en nog eens 17 procent dat „waarschijnlijk” te gaan doen. Bij een opkomst van meer dan 30 procent moet het kabinet zich volgens de wet opnieuw beraden over de overeenkomst.

Van de ondervraagden die zeiden te gaan stemmen, zei iets meer dan de helft procent zeker tegen het associatieverdrag te stemmen en bijna een kwart dat waarschijnlijk te gaan doen.

Joop van Holsteyn van het Instituut voor Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden is als adviseur betrokken bij het panelonderzoek van EenVandaag. Hij maakt een voorbehoud bij de percentages, mede omdat in het panel alleen mensen zitten die zichzelf hebben opgegeven. Daardoor is de mate van representativiteit vooral waar het om de opkomst gaat lastig vast te stellen. Waarschijnlijk kent het panel relatief veel politiek betrokken en actieve leden. Maar de stelling dat de wettelijke drempel van 30 procent gehaald wordt op 6 april, durft hij „aan de hand van deze cijfers zeker aan”:

„Zo’n hoog percentage had ik bij deze eerste peiling, nu de campagne nog op gang moet komen, niet verwacht.”

Van Holsteyn vindt dat minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken, PvdA) opmerkelijk weinig geld heeft uitgetrokken voor de organisatie van het referendum. Plasterk stelt 20 miljoen euro aan de gemeenten beschikbaar, terwijl de kosten van bijvoorbeeld het organiseren van Tweede Kamerverkiezingen rond de 42 miljoen euro liggen.

„Plasterks wens van een lage opkomst zal de vader van de gedachte zijn”, zegt Van Holsteyn:

„Ik vind het nogal kinderachtig en benepen. De referendumwet bestaat nou eenmaal en burgers mogen daar gebruik van maken. Dan moet de overheid vervolgens, en zeker bij zo’n eerste keer, er gewoon voor zorgen dat het zonder problemen verloopt. Als er straks te weinig stembureaus zijn, krijgen de gemeenten dat op hun bord.”

In zowel de Eerste als Tweede Kamer hebben onder meer de SP, de PVV en D66 eind vorig jaar een oproep gedaan aan het kabinet om de gemeenten evenveel budget te geven als bij parlementsverkiezingen. Maar beide Kamers wezen dat verzoek af.

EenVandaag gaat in aanloop naar het referendum in april vaker peilen en beschouwt dit eerste onderzoek als nulmeting. Het waarom van de nee-stem is nog niet grondig inhoudelijk geanalyseerd, zegt Van Holsteyn. Maar in een eerste globale analyse ziet hij veel gelijkenissen met het referendum over de Europese Grondwet, in 2005:

„Net als toen spreken mensen vooral een algemenere onvrede en frustratie uit over de Europese Unie en de ondemocratische werking daarvan. Er zijn te veel lidstaten en misschien komt Oekraïne daar in de toekomst dus nog bij. Ze vinden de Europese besluitvorming niet goed geregeld en dat de EU heel veel geld kost.”